Dat is uw roeping; ook Christus heeft geleden, omwille van u, en heeft u daarmee een voorbeeld gegeven. Treed dus in de voetsporen van Hem. | Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden. |
De HEER God maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan. | En de Here God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede. |
Ik spoor u aan, broeders en zusters, op te passen voor degenen die tweedracht zaaien en anderen in de weg staan, en die daarmee ingaan tegen alles wat u hebt geleerd. Ga hun uit de weg. | Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. |
Als u probeert rechtvaardig verklaard te worden door de wet na te leven, bent u van Christus losgemaakt en hebt u Gods genade verspeeld. | Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. |
Wie geschenken uitdeelt, opent deuren voor zichzelf, hij verschaft zich toegang tot de machtigen. | Iemands geschenk maakt ruimte voor hem en brengt hem in de tegenwoordigheid der groten. |
Trek de wapenrusting van God aan om stand te kunnen houden tegen de listen van de duivel. | Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels. |
Wie geduldig is, geeft blijk van groot inzicht, wie onbesuisd is, stapelt dwaasheid op dwaasheid. | De lankmoedige is groot van verstand, maar wie kortaangebonden is, hoopt dwaasheid op. |
Daarom betaalt u ook belasting en staat wie belasting int in dienst van God. | Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten. |
Ze zal een zoon baren. Geef Hem de naam Jezus, want Hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden. | Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden. |
Wij hebben niets in deze wereld meegebracht en kunnen er ook niets uit meenemen. Wij hebben voedsel en kleren, laten we daar tevreden mee zijn. | Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen. Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn. |
Stel uzelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig voor het onrecht, maar juist in dienst van God, als levenden die uit de dood zijn opgewekt. Stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid. | En stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God. |
U zegt: ‘Alles is toegestaan.’ Zeker, maar niet alles is goed. Alles is toegestaan, maar niet alles is opbouwend. | Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. |
Geef, dan zal je gegeven worden; een goede, stevig aangedrukte, goed geschudde en overvolle maat zal je worden toebedeeld. Want de maat die je voor anderen gebruikt, zal ook voor jullie worden gebruikt. | Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden. |
Genees zieken en wek doden op, reinig mensen die door een huidziekte onrein zijn, en drijf demonen uit. Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven! | Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet. |
Alles wat de Schrift zegt is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een rechtschapen leven, zodat een dienaar van God voor zijn taak berekend is en voor elk goed doel volledig is toegerust. | Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust. |
Ter wille van ons heeft God Hem die de zonde niet kende één gemaakt met de zonde, zodat wij in Hem rechtvaardig voor God konden worden. | Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. |
Wat in de ogen van de wereld onbeduidend is en wordt veracht, wat niets is, heeft God uitgekozen om wat wél iets is teniet te doen. Zo kan geen mens zich tegenover God op iets beroemen. | En wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God. |
Er is bijna niemand die voor een rechtvaardig mens wil sterven; slechts een enkeling durft voor een goed mens zijn leven te geven. Maar God bewijst ons zijn liefde, doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. | Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven – maar misschien heeft iemand nog de moed voor een goede te sterven – God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. |
Want ik verlang ernaar u te ontmoeten en u te laten delen in een geestelijke gave, om u te sterken, of liever, om door elkaar bemoedigd te worden: ik door uw geloof en u door het mijne. | Want ik verlang u te zien om u enige geestelijke gave mede te delen tot uw versterking, dat is te zeggen: onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij. |
En u, wie u ook bent, met uw oordeel al klaar: u bent evenmin te verontschuldigen. Het oordeel dat u over anderen velt, velt u over uzelf, want de dingen die u veroordeelt doet u zelf ook. | Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen. |
Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dopen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” | Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. En hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend Lazarus, opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam. |