Op God rust mijn heil en mijn eer, mijn sterke rots, mijn schuilplaats is in God. | Bij God is mijn redding en mijn eer, mijn machtige rots, mijn schuilplaats is God. |
Hij zeide: Ik heb U hartelijk lief, Here, mijn sterkte, o Here, mijn steenrots, mijn vesting en mijn bevrijder, mijn God, mijn Rots, bij wie ik schuil, mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht. | Ik heb u lief, HEER, mijn sterkte, HEER, mijn rots, mijn vesting, mijn bevrijder, God, mijn steenrots, bij u kan ik schuilen, mijn schild, kracht die mij redt, mijn burcht. |
Gij toch doet mijn lamp schijnen, de Here, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. | U bent het die mijn lamp doet schijnen, U, HEER, mijn God, verlicht mijn duisternis. |
Waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht, ik zal niet wankelen. | Hij alleen is mijn rots en mijn redding, mijn burcht, ik zal niet wankelen. |
Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn verlosser. | Laten de woorden van mijn mond U behagen, de overpeinzingen van mijn hart U bekoren, HEER, mijn rots, mijn bevrijder. |
Waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht, ik zal niet te zeer wankelen. | Hij alleen is mijn rots en mijn redding, mijn burcht, nooit zal ik wankelen. |
Mijn tijden zijn in uw hand, red mij uit de hand van mijn vijanden en vervolgers. | Mijn lot en mijn leven zijn in uw hand, bevrijd mij van mijn vijanden en vervolgers. |
De Here is mijn kracht en mijn schild; op Hem vertrouwde mijn hart en ik werd geholpen. Daarom juicht mijn hart en loof ik Hem met mijn lied. | De HEER is mijn kracht en mijn schild, op Hem vertrouwde mijn hart, ik werd geholpen en mijn hart jubelde, Hem wil ik loven in mijn lied. |
Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. | Uw woord is een lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad. |
Keert u tot mijn vermaning! Zie, ik wil mijn geest voor u uitstorten, u mijn woorden bekendmaken. | Luister, neem mijn berispingen ter harte – dan beziel ik je met mijn geest, dan laat ik je delen in mijn wijsheid. |
Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig. | Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, de rots van mijn bestaan, al wat ik heb, is God, nu en altijd. |
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. | Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. |
Hoor mijn gebed, Here, en neem mijn hulpgeroep ter ore, zwijg niet bij mijn geween, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner gelijk al mijn vaderen. | Hoor mijn gebed, HEER, luister naar mijn hulpgeroep, wees niet doof voor mijn verdriet, want een vreemdeling ben ik, bij U te gast zoals ook mijn voorouders waren. |
Waarlijk, mijn ziel keert zich stil tot God, van Hem is mijn heil. | Alleen bij God vindt mijn ziel haar rust, van hem komt mijn redding. |
Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt. | Ik zal jullie mijn geest geven en ervoor zorgen dat jullie je aan mijn bepalingen houden en mijn regels naleven. |
Toen het mij bang te moede was, riep ik de Here aan, tot mijn God riep ik om hulp. Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis, mijn hulpgeroep tot Hem drong door in zijn oren. | In mijn nood riep ik tot de HEER, ik schreeuwde naar mijn God om hulp. In zijn paleis hoorde Hij mijn stem, mijn roepen bereikte zijn oren. |
O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U, in een dor en dorstig land, zonder water. | God, u bent mijn God, u zoek ik, naar u smacht mijn ziel, naar u hunkert mijn lichaam in een dor en dorstig land, zonder water. |
Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. | Uw wil te doen, mijn God, verlang ik, diep in mij koester ik uw wet. |
Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft. | Ik sla mijn ogen op naar de bergen. Van waar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de HEER, die hemel en aarde gemaakt heeft. |
Mijn sabbatten zult gij houden en mijn heiligdom ontzien, Ik ben de Here. | Neem steeds mijn sabbat in acht en heb eerbied voor mijn heiligdom. Ik ben de HEER. |
Gij zijt mijn schuilplaats en mijn schild, ik hoop op uw woord. | Bij U schuil ik, U bent mijn schild, in uw woord stel ik mijn hoop. |
Mijn zoon, indien uw hart wijs is, dan zal ook mijn hart zich verheugen. | Mijn zoon, als je je verstand gebruikt, loopt mijn hart over van vreugde. |
Here, al mijn verlangen ligt voor U open, mijn zuchten is voor U niet verborgen. | Heer, al mijn verlangens zijn U bekend, mijn zuchten is U niet verborgen. |
Want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting, en om uws naams wil zult Gij mij voeren en leiden. | U bent mijn rots, mijn vesting, U zult mijn gids zijn, mij leiden, tot eer van uw naam. |
Waarlijk, mijn ziel, keer u stil tot God, want van Hem is mijn verwachting. | Zoek rust, mijn ziel, bij God alleen, van Hem blijf ik alles verwachten. |