De HEER zal mij altijd beschermen. HEER, uw trouw duurt eeuwig, laat het werk van uw handen niet los. | De Here zal het voor mij voleindigen. O Here, uw goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Laat niet varen de werken uwer handen. |
Breng liever vruchten voort die tonen dat jullie tot inkeer gekomen zijn. | Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt. |
God heeft alles wat er is de goede plaats in de tijd gegeven, en ook heeft Hij de mens inzicht in de tijd gegeven. Toch kan de mens het werk van God niet van begin tot eind doorgronden. | Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken. |
Aanvaard elkaar daarom ter ere van God, zoals Christus u heeft aanvaard. | Daarom, aanvaardt elkander, zoals ook Christus ons aanvaard heeft tot heerlijkheid Gods. |
Laten we daarom het goede doen, zonder op te geven, want als we niet verzwakken zullen we oogsten wanneer de tijd daarvoor gekomen is. | Laten wij niet moede worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen. |
Nu dan – spreekt de HEER –, keer terug tot Mij met heel je hart, door te vasten, te treuren en te rouwen. | Maar ook nu nog luidt het woord des Heren: Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en met vasten en met geween en met rouwklacht. |
De HEER heb ik lief, hij hoort mijn stem, mijn smeken, hij luistert naar mij, ik roep hem aan, mijn leven lang. | Ik heb de Here lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen. Want Hij heeft zijn oor tot mij geneigd, daarom zal ik mijn leven lang (tot Hem) roepen. |
Gezegend wie op de HEER vertrouwt, wiens toeverlaat de HEER is. Hij is als een boom geplant aan water, zijn wortels reiken tot in de rivier. Hij merkt de komst van de hitte niet op, zijn bladeren blijven altijd groen. Tijden van droogte deren hem niet, steeds weer draagt hij vrucht. | Gezegend is de man die op de Here vertrouwt, wiens betrouwen de Here is; hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen. |
Dus troost elkaar en wees elkaar tot steun, zoals u trouwens al doet. | Vermaant daarom elkander en bouwt elkander op, gelijk gij dit ook doet. |
Terwijl Petrus onder zware bewaking zat opgesloten, bleef de gemeente vol vuur voor hem bidden tot God. | Petrus dan werd in de gevangenis in bewaring gehouden, maar door de gemeente werd voortdurend tot God voor hem gebeden. |
Het strekt een mens tot eer om ruzie te vermijden, een dwaas stort zich in een woordenstrijd. | Het is een eer voor een man zich verre te houden van twist, maar elke dwaas barst los. |
U bent mijn rots, mijn vesting, U zult mijn gids zijn, mij leiden, tot eer van uw naam. | Want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting, en om uws naams wil zult Gij mij voeren en leiden. |
Zoals allen sterven in Adam, zo zullen allen ook tot leven komen in Christus. | Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. |
Nog voor de bergen waren geboren, voor U aarde en land had gebaard – U bent, o God, van eeuwigheid tot eeuwigheid. | Eer de bergen geboren waren, en Gij aarde en wereld hadt voortgebracht, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. |
Tot slot, broeders en zusters, wees verheugd. Beter uw leven, neem mijn vermaningen ter harte, wees eensgezind, leef in vrede met elkaar – dan zal de God van de liefde en de vrede met u zijn. | Overigens, broeders, weest blijde, laat u terecht brengen, laat u vermanen, weest eensgezind, houdt vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zijn. |
De woorden van een dwaas zaaien tweedracht, wat hij zegt, leidt tot een vechtpartij. | De lippen van de dwaas brengen twist voort, en zijn mond roept om slagen. |
In mijn verdrukking riep ik tot de HEER, Hij heeft geluisterd en mij uit de nood gered. | Deze ellendige hier riep en de Here hoorde, Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. |
Wanneer ze dus tegen jullie zeggen: “Kom mee, hij is in de woestijn,” ga er dan niet heen, of als ze zeggen: “Kijk, hij is daarbinnen,” geloof dat dan niet. Want zoals de bliksem de hemel van oost tot west verlicht, zo zal de Mensenzoon komen. | Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in de binnenkamer, gelooft het niet. Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. |
Verhef u boven de hemelen, God, laat uw glorie heel de aarde vervullen. | Verhef U boven de hemelen, o God; uw heerlijkheid zij over de ganse aarde. |
Want u weet: wanneer uw geloof op de proef wordt gesteld, leidt dat tot standvastigheid. | Want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. |
Kom toch eens echt tot bezinning en zondig niet langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. | Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen. |
Geluk en genade volgen mij alle dagen van mijn leven, ik verblijf in het huis van de HEER tot in lengte van dagen. | Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen. |
Laat mij in de morgen uw liefde horen, in U stel ik mijn vertrouwen, wijs mij de weg die ik gaan moet, mijn ziel verlangt naar U. | Doe mij in de morgen uw goedertierenheid horen, want ik vertrouw op U; maak mij de weg bekend, die ik gaan moet, want tot U hef ik mijn ziel op. |
En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt. | En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. |
De dood van een mens geeft Me geen vreugde – spreekt God, de HEER. Kom tot inkeer en leef! | Want Ik heb geen welgevallen aan de dood van wie sterven moet, luidt het woord van de Here Here; daarom bekeert u, opdat gij leeft. |