Een wijs zoon verheugt zijn vader, maar een dwaas zoon is een bekommering voor zijn moeder. | Een wijze zoon verblijdt zijn vader, maar een dwaze zoon betekent verdriet voor zijn moeder. |
Schatten, door goddeloosheid verkregen, doen geen nut, maar gerechtigheid redt van de dood. | Schatten aan goddeloosheid baten niet, maar gerechtigheid redt van de dood. |
Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen, maar de mond der goddelozen verbergt geweld. | Zegeningen rusten er op het hoofd van de rechtvaardige, maar geweld overdekt de mond van de goddelozen. |
De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn, maar de naam der goddelozen zal wegrotten. | De herinnering aan de rechtvaardige is tot zegen, maar de naam van goddelozen zal wegteren. |
Wie wijs van hart is, neemt geboden aan, maar wie dwaas van lippen is, komt ten val. | Wie wijs van hart is, neemt de geboden aan, maar wie dwaas van lippen is, komt ten val. |
Wie in oprechtheid wandelt, gaat veilig, maar wie zijn wegen verdraait, wordt doorzien. | Wie in oprechtheid zijn weg gaat, gaat een veilige weg, maar wie kromme wegen gaat, zal opgemerkt worden. |
Haat verwekt krakelen, maar liefde bedekt alle overtredingen. | Haat wekt twisten op, maar liefde bedekt alle overtredingen. |
Een pad ten leven is hij, die de vermaning in acht neemt, maar wie de terechtwijzing veracht, doet dwalen. | Het pad ten leven is voor hem die vermaning in acht neemt, maar wie bestraffing achter zich laat, doet dwalen. |
Wie haat verbergt, is een leugenlip; wie laster verbreidt, is een dwaas. | Wie haat toedekt, heeft valse lippen, en wie een kwaad gerucht verspreidt, die is een dwaas. |
In veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet, maar wie zijn lippen bedwingt, is verstandig. | In de veelheid van woorden ontbreekt de overtreding niet, maar wie zijn lippen inhoudt, is verstandig. |
Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen; het hart der goddelozen is weinig waard. | De tong van de rechtvaardige is het beste zilver, het hart van de goddelozen is weinig waard. |
De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe. | De zegen van de HEERE, die maakt rijk, Hij voegt er geen zwoegen aan toe. |
De verwachting der rechtvaardigen is vreugde, maar de hoop der goddelozen gaat teniet. | De verwachting van de rechtvaardigen is blijdschap, maar de hoop van de goddelozen zal vergaan. |
De weg des Heren is een beschutting voor de oprechten, maar onheil voor de bedrijvers van ongerechtigheid. | De weg van de HEERE is kracht voor de oprechte, maar de ondergang voor hen die onrecht bedrijven. |
De lippen van de rechtvaardige weten wat welgevallig is, maar de mond der goddelozen is enkel valsheid. | De lippen van de rechtvaardige weten wat aangenaam is, maar de mond van de goddelozen alleen verderfelijke dingen. |