Maar Jezus hoorde het en zei: ‘Wees niet bang, maar geloof, dan zal ze worden gered.’ | Jezus hoorde dat en zei tegen Jaïrus: ‘Wees niet bang! Blijf geloven, dan zal je dochter gered worden.’ |
Ik viel op de grond en hoorde een stem tegen me zeggen: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” | Ik viel op de grond, en ik hoorde een stem zeggen: ‘Saulus, Saulus, waarom vervolg je mij?’ |
Hij hoorde dit en gaf als antwoord: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel.’ | Toen Jezus dat hoorde, zei hij: ‘Een dokter is er niet voor gezonde mensen, maar voor zieke mensen.’ |
In mijn nood riep ik tot de HEER, ik schreeuwde naar mijn God om hulp. In zijn paleis hoorde Hij mijn stem, mijn roepen bereikte zijn oren. | Toen schreeuwde ik om hulp naar mijn God, vol angst riep ik naar de Heer. En hij hoorde mij roepen, vanuit de hemel hoorde hij mijn stem. |
Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: ‘Wie zal Ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’ | Toen hoorde ik de stem van de Heer. Hij zei: ‘Wie zal ik naar mijn volk sturen? Wie kan er namens mij spreken?’ En ik zei: ‘Ik! U kunt mij sturen.’ |
Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: ‘Aan Hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.’ | En ik hoorde iedereen zingen, in de hemel, op de aarde, onder de aarde en in de zee: ‘God en het lam verdienen alle eer, alle macht en alle kracht, altijd en overal.’ |
In mijn verdrukking riep ik tot de HEER, Hij heeft geluisterd en mij uit de nood gered. | Toen ik het moeilijk had, riep ik naar de Heer. Hij luisterde naar mij, en hij heeft me gered. |
Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’ | Uit de richting van de troon hoorde ik een luide stem, die zei: ‘Nu is God zelf op aarde. Vanaf nu zal hij bij de mensen wonen. De mensen zullen zijn volk zijn, en hij zal hun God zijn. Hij zal al hun tranen drogen. Niemand zal meer sterven, en er zal geen verdriet en geen pijn meer zijn. Want alles van vroeger is verdwenen.’ |
Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen. | Je moet niet alleen luisteren naar Gods woorden, maar ook doen wat God van je vraagt. Anders ben je verkeerd bezig. |
Ezra zei tegen hen: ‘Maak een feestmaal klaar met lekker eten en drinken, en deel ervan uit aan wie niets heeft, want deze dag is gewijd aan onze Heer. Wees niet bedroefd, want de vreugde die de HEER u geeft, is uw kracht.’ | Ga thuis een feestelijke maaltijd klaarmaken met lekker eten en drinken. En deel je feestmaal met mensen die niets hebben. Want dit is een heilige dag, een dag ter ere van de Heer. Droog je tranen, en wees blij met wat de Heer voor jullie doet. Hij geeft jullie steeds nieuwe kracht! |
Toen ze dat gehoord hadden, lieten ze zich dopen in de naam van de Heer Jezus, en toen Paulus hun de handen had opgelegd daalde de heilige Geest op hen neer, zodat ze in klanktaal gingen spreken en profeteerden. | Toen de gelovigen dat hoorden, lieten ze zich dopen in de naam van de Heer Jezus. Daarna legde Paulus zijn handen op hun hoofd, en zo kregen ze de heilige Geest. Die zorgde ervoor dat ze in verschillende talen gingen spreken. In al die talen vertelden ze over de plannen van God. |
Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet, die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt – hem valt geluk ten deel, juist in wat hij doet. | Je moet je altijd laten leiden door Gods wet. Want die wet is volmaakt, en geeft je vrijheid. Je moet niet alleen maar naar Gods wet luisteren, en Gods woorden meteen weer vergeten. Nee, je moet ook doen wat God van je vraagt. Dan zul je gelukkig zijn! |
Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. | Toen Jezus dat hoorde, zei hij: ‘Een dokter is er niet voor gezonde mensen, maar voor zieke mensen. Met mij is het net zo. Ik ben er niet voor goede mensen. Maar ik ben gekomen om aan slechte mensen het goede nieuws te vertellen. Denk eens goed na over deze woorden van God: «Ik wil geen offers, maar ik wil dat jullie goed voor elkaar zijn.»’ |
Toen stond Job op, hij scheurde zijn kleren, schoor zijn hoofd kaal en wierp zich ter aarde. En hij zei: ‘Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen, naakt zal ik tot de aarde terugkeren. De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen.’ | Toen Job dat hoorde, scheurde hij van verdriet zijn kleren kapot. Hij knipte zijn hoofd helemaal kaal, en liet zich van ellende op de grond vallen. Hij zei: ‘Ik had niets toen ik geboren werd. Ik zal ook niets hebben als ik begraven word. De Heer heeft mij alles gegeven, en de Heer heeft alles weer van mij afgenomen. Toch blijf ik de Heer danken!’ |
Daarom vastten wij en vroegen onze God om hulp, en Hij verhoorde ons. | We vastten allemaal, en we vroegen hulp aan onze God. En hij heeft ons inderdaad geholpen. |
Want eens was u duisternis maar nu bent u licht, nu u de Heer toebehoort. Ga de weg van de kinderen van het licht. | Want vroeger hoorden jullie bij het donker, maar nu horen jullie bij het licht van de Heer. Leef als kinderen van dat licht. |
Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. | Vroeger waren jullie vreemdelingen, en hoorden jullie niet bij het volk van God. Maar dat is veranderd. Jullie horen er nu wel bij. Jullie zijn Gods kinderen, samen met de andere christenen. Alle christenen samen vormen een eenheid: de heilige kerk van Christus. Je kunt het vergelijken met een gebouw. Het fundament van het gebouw is dan de boodschap van de apostelen en de profeten. Jullie zijn de stenen in de muren. En de belangrijkste steen, die het hele gebouw op zijn plaats houdt, dat is Jezus Christus. |