Wie bescheiden is en ontzag heeft voor de HEER wordt beloond met rijkdom, eer en een lang leven. | Het loon van ootmoed – vreze des Heren – is rijkdom, eer en leven. |
Wie ontzag heeft voor de HEER, wint aan wijsheid, bescheidenheid gaat aan eerbetoon vooraf. | De vreze des Heren voedt op tot wijsheid, en ootmoed gaat vooraf aan de eer. |
Beter een schamel bezit en ontzag voor de HEER dan grote rijkdom en veel onrust. | Beter is een weinig in de vreze des Heren, dan een grote schat en onrust daarbij. |
Het begin van alle kennis is ontzag voor de HEER; alleen een dwaas veracht wijsheid en wijst vermaning af. | De vreze des Heren is het begin der kennis; de dwazen verachten wijsheid en tucht. |
Wie zich bekommert om een vriend in nood toont zijn eerbied voor de Ontzagwekkende. | Wie zijn vriend medelijden onthoudt, die verzaakt de vreze des Almachtigen. |
Wijsheid begint met ontzag voor de HEER, inzicht is vertrouwdheid met de Heilige. | De vreze des Heren is het begin der wijsheid en het kennen van de Hoogheilige is verstand. |
Het oog van de HEER rust op wie Hem vrezen en hopen op zijn trouw. | Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen. |
Wie ontzag heeft voor de HEER, haat het kwaad. Ik verafschuw trots en hoogmoed, valsheid en leugens. | De vreze des Heren is het kwade te haten; hoogmoed en trots en boze wandel en een mond vol draaierijen haat ik. |
Het begin van wijsheid is ontzag voor de HEER, leven naar zijn regels getuigt van goed inzicht. Zijn roem houdt stand, voor altijd. | De vreze des Heren is het begin der wijsheid, een goed inzicht hebben allen die ze betrachten. Zijn lof houdt eeuwig stand. |
Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt zich de HEER over wie Hem vrezen. | Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de Here over wie Hem vrezen. |
Met de HEER aan mijn zijde heb ik niets te vrezen, wat kunnen mensen mij doen? | De Here is met mij, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? |
De HEER is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen? Bij de HEER is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn? | De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Here is mijns levens veste, voor wie zou ik vervaard zijn? |
Zodat we vol vertrouwen kunnen zeggen: ‘De Heer is mijn helper, ik heb niets te vrezen. Wat zouden mensen mij kunnen doen?’ | Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? |
In heel Judea en Galilea en Samaria leefde de gemeente in vrede en kwam tot bloei. De gelovigen leefden in ontzag voor de Heer, en dankzij de bijstand van de heilige Geest nam hun aantal steeds meer toe. | De gemeente dan door geheel Judea, Galilea en Samaria had vrede; zij werd opgebouwd en wandelde in de vreze des Heren, en zij nam in aantal toe door de bijstand van de heilige Geest. |
Hoe groot is het geluk dat U hebt weggelegd voor wie U vrezen, dat U bereid hebt voor wie schuilen bij U, heel de wereld zal het zien. | Hoe groot is het goed dat Gij hebt weggelegd voor wie U vrezen, dat Gij bereid hebt voor wie bij U schuilen ten aanschouwen van de mensenkinderen. |
Moge God ons zegenen opdat de einden der aarde ontzag hebben voor Hem. | God zegent ons, opdat alle einden der aarde Hem vrezen. |
Omdat ons deze beloften zijn gegeven, geliefde broeders en zusters, moeten we onszelf reinigen van alle lichamelijke en geestelijke smetten en vol ontzag voor God ons hele leven heiligen. | Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods. |
Maar de HEER is trouw aan wie Hem vrezen, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hij doet recht aan de kinderen en kleinkinderen van wie zich houdt aan zijn verbond en naar zijn geboden leeft. | Maar de goedertierenheid des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen, en zijn gerechtigheid over kindskinderen, over hen die zijn verbond onderhouden, en aan zijn bevelen denken om die te doen. |
Wijs mij uw weg, HEER, laat mij wandelen op het pad van uw waarheid, vervul mijn hart met ontzag voor uw naam. | Leer mij, Here, uw weg, opdat ik in uw waarheid wandele; verenig mijn hart om uw naam te vrezen. |
Erken Christus als Heer en eer Hem met heel uw hart. Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft gebaseerd is, wees dan steeds bereid om u te verantwoorden. | Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze. |
Leef daarom zijn geboden na door de weg te volgen die Hij u wijst en door ontzag voor Hem te tonen. | En onderhoud de geboden van de Here, uw God, door in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen. |
Blijf de HEER, uw God, volgen en heb alleen voor Hem ontzag. Leef zijn geboden na en luister naar Hem; dien alleen Hem en blijf Hem toegedaan. | De Here, uw God, zult gij volgen, Hem vrezen, zijn geboden houden en naar zijn stem luisteren: Hem zult gij dienen en aanhangen. |
Hadden ze altijd maar zo’n verlangen om Mij te vereren en mijn geboden na te leven; voor eeuwig zou het hun en hun kinderen goed gaan. | Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos wèl mocht gaan! |
Daarom gebood de HEER, onze God, ons al deze wetten na te komen en ontzag voor Hem te tonen. Dan zou het ons goed gaan en zou Hij ons leven sparen, zoals Hij tot nu toe heeft gedaan. | De Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wèl zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden, zoals dit heden het geval is. |
Al trok een leger tegen mij op, mijn hart zou onbevreesd zijn, al woedde er een oorlog tegen mij, nog zou ik mij veilig weten. | Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen. |