Hoe groot is het geluk dat U hebt weggelegd voor wie U vrezen, dat U bereid hebt voor wie schuilen bij U, heel de wereld zal het zien. | Hoe groot is het goed dat Gij hebt weggelegd voor wie U vrezen, dat Gij bereid hebt voor wie bij U schuilen ten aanschouwen van de mensenkinderen. |
Op God, wiens woord ik prijs, op God vertrouw ik, angst ken ik niet, wat kan een sterveling mij aandoen? | Op God, wiens woord ik prijs. Op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou vlees mij aandoen? |
Geliefde broeders en zusters, vertrouw niet elke geest. Onderzoek altijd of een geest van God komt, want er zijn veel valse profeten in de wereld verschenen. | Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan. |
En omdat we weten dat Hij naar ons luistert, wat we Hem ook vragen, weten we ook dat we alles al hebben gekregen wat we Hem gevraagd hebben. | En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden. |
Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mensen. | Het is beter bij de Here te schuilen dan op mensen te vertrouwen. |
De HEER is mijn kracht en mijn schild, op Hem vertrouwde mijn hart, ik werd geholpen en mijn hart jubelde, Hem wil ik loven in mijn lied. | De Here is mijn kracht en mijn schild; op Hem vertrouwde mijn hart en ik werd geholpen. Daarom juicht mijn hart en loof ik Hem met mijn lied. |
Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Mij. | Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. |
De standvastige is veilig bij U, vrede is er voor wie op U vertrouwt. | Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede, omdat men op U vertrouwt. |
Wie uw naam kent, kan op U vertrouwen, U verlaat niet wie U zoeken, HEER. | Daarom vertrouwen op U wie uw naam kennen, want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken, o Here. |
Geliefde broeders en zusters, als ons hart ons niet aanklaagt, kunnen we ons vol vertrouwen tot God wenden en ontvangen we van Hem wat we maar vragen, omdat we ons aan zijn geboden houden en doen wat Hij wil. | Geliefden, als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God, en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht. |
Maar als wij hopen op wat we nog niet zien, blijven we in afwachting daarvan volharden. | Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. |
Behoed mij, God, ik schuil bij u. | Bewaar mij, o God, want bij U schuil ik. |
Ik zeg dit niet omdat ik gebrek lijd; ik heb geleerd om in alle omstandigheden tevreden te zijn. | Niet dat ik dit zeg, als zou ik gebrek lijden; want ik heb geleerd met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen. |
Ik vertrouw op uw liefde: mijn hart zal juichen omdat U redding brengt, ik zal zingen voor de HEER, Hij heeft naar mij omgezien. | Ik echter vertrouw op uw goedertierenheid, over uw verlossing juicht mijn hart. Ik wil de Here zingen, omdat Hij mij heeft welgedaan. |
Al trok een leger tegen mij op, mijn hart zou onbevreesd zijn, al woedde er een oorlog tegen mij, nog zou ik mij veilig weten. | Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen. |
Hij antwoordde: ‘Vanwege jullie gebrek aan geloof. Ik verzeker jullie: als jullie geloof hebben als een mosterdzaadje, dan zeg je tegen die berg: “Verplaats je van hier naar daar!” en dan zal hij zich verplaatsen. Niets zal voor jullie onmogelijk zijn.’ | Hij zeide tot hen: Vanwege uw klein geloof. Want voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn. |
Schenk ons uw trouw, HEER, op U is al onze hoop gevestigd. | Uw goedertierenheid, Here, zij over ons, gelijk wij op U hopen. |
Wie de HEER welgevallig is, mag zijn weg gaan met vaste tred. | Door de Here worden de schreden van de man bevestigd, aan wiens weg Hij welgevallen heeft. |
Ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. | Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. |
Al zouden de bergen wijken en de heuvels wankelen, mijn liefde zal nooit meer van jou wijken en mijn vredesverbond is onwankelbaar – zegt de HEER, die zich over je ontfermt. | Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here. |
Ik verzeker jullie: als iemand tegen die berg zegt: “Kom van je plaats en stort je in zee,” en niet twijfelt in zijn hart, maar gelooft dat gebeuren zal wat hij zegt, dan zal het ook gebeuren. | Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden. |
Hij alleen is mijn rots en mijn redding, mijn burcht, ik zal niet wankelen. | Waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht, ik zal niet wankelen. |
Mag ik niet verwachten de goedheid van de HEER te zien in het land van de levenden? | O, als ik niet had geloofd des Heren goedheid te zullen zien in het land der levenden! |
Wees niet jaloers op iemand die geweld gebruikt, volg hem beslist niet na, want de HEER verafschuwt wie dat dwaalspoor gaat, maar wie rechtschapen is geeft Hij zijn vertrouwen. | Wees niet afgunstig op een man van geweld en verkies geen enkele van zijn wegen, want de Here verafschuwt de verkeerde, maar met de oprechten gaat Hij vertrouwelijk om. |
Blijf dus in Hem, kinderen. Dan kunnen we vol vertrouwen zijn wanneer Hij verschijnt en hoeven we ons niet te schamen bij zijn komst. | En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden, vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst. |