Wie een lamp aansteekt, zet hem niet onder een vat of onder een bed, maar plaatst hem op een standaard, zodat iedereen die binnenkomt het licht ziet. | En niemand die een lamp aansteekt, plaatst er een vat overheen of zet hem onder een bed, maar hij zet hem op een standaard, opdat zij die binnenkomen, het licht kunnen zien. |
Tob jezelf niet af om rijk te worden, zet dat plan opzij. | Mat u niet af om rijk te worden, gebruik daarvoor uw inzicht niet. |
Je steekt ook geen lamp aan om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten, nee, je zet hem op een standaard, zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is. Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, zodat zij jullie goede daden kunnen zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel. | En ook steekt men geen lamp aan en zet die onder de korenmaat, maar op de standaard, en hij schijnt voor allen die in het huis zijn. Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. |
Iedereen die Ik liefheb wijs Ik terecht en bestraf Ik. Zet u dus volledig in en kom tot inkeer. | Ieder die Ik liefheb, wijs Ik terecht en bestraf Ik. Wees dan ijverig en bekeer u. |
Wees eensgezind; wees niet hoogmoedig, maar zet uzelf aan tot nederigheid. Ga niet af op uw eigen inzicht. | Wees eensgezind onder elkaar. Streef niet naar de hoge dingen, maar houd u bij de nederige. Wees niet wijs in eigen oog. |
Maar U, HEER, zetelt voor eeuwig, uw troon staat vast van geslacht op geslacht. | U, HEERE, zetelt voor eeuwig! Uw troon is van generatie op generatie! |
Wie ondoordacht een gelofte aflegt en zich pas later afvraagt of hij haar kan houden, zet een valstrik voor zichzelf. | Het is een valstrik voor een mens ondoordacht een heilige gelofte te doen, en pas daarna de gedane geloften te overwegen. |
Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort. | U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienaar, noch zijn dienares, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is. |
Ik plaats mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen Mij en de aarde. | Mijn boog heb Ik in de wolken gegeven; die zal dienen als teken van het verbond tussen Mij en de aarde. |
Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ – deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ | Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. |
Kortom, geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat de inspanningen die u voor de Heer verricht, nooit tevergeefs zijn. | Daarom, mijn geliefde broeders, wees standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heere, in de wetenschap dat uw inspanning niet tevergeefs is in de Heere. |
Moeten we nu vaststellen dat de wet hetzelfde is als de zonde? Absoluut niet. Ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is.’ | Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren. |
Ze kleedden Hem uit en deden Hem een scharlakenrode mantel om, vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor Hem op de knieën. Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden.’ | En toen zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlakenrode mantel om, vlochten een kroon van dorens, zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een rietstok in Zijn rechterhand. Zij vielen op hun knieën voor Hem neer en bespotten Hem met de woorden: Gegroet, Koning van de Joden! |
Draag de verlossing als helm en Gods woord als zwaard, dat u van de Geest ontvangt. | En neem de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord. |
Laten we dus alles op alles zetten om die rust binnen te gaan, opdat niemand dit voorbeeld van ongehoorzaamheid volgt en te gronde gaat. | Laten wij ons dan beijveren om die rust binnen te gaan, opdat niemand door het volgen van dit voorbeeld van ongehoorzaamheid ten val zal komen. |
Want wie van jullie die een toren wil bouwen gaat niet eerst de kosten berekenen, om te zien of hij wel genoeg heeft voor de bouw? | Want wie van u die een toren wil bouwen, gaat niet eerst zitten om de kosten te berekenen, of hij de middelen wel heeft om het werk te voltooien? |
Angst voor mensen is een valstrik, wie op de HEER vertrouwt, weet zich veilig. | Mensenvrees legt iemand een valstrik, maar wie op de HEERE vertrouwt, wordt in een veilige vesting gezet. |
Jezus nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en sprak er het zegengebed over uit. Daarna brak Hij het brood en gaf het met de vissen aan zijn leerlingen om aan de menigte uit te delen. De mensen aten en allen werden verzadigd; de stukken brood die overbleven werden opgehaald, twaalf manden vol. | En nadat Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, keek Hij op naar de hemel, en Hij zegende ze, brak ze en gaf ze aan de discipelen om aan de menigte voor te zetten. En zij aten en werden allen verzadigd. Wat zij overhadden van de stukken brood, werd opgeraapt: twaalf manden. |
Wat liefde is, hebben we geleerd van Hem die zijn leven voor ons gegeven heeft. Daarom horen ook wij ons leven te geven voor onze broeders en zusters. | Hieraan leerden wij de liefde kennen, dat Hij voor ons Zijn leven heeft gegeven. Ook wij moeten voor de broeders het leven geven. |
Laat u door niemand misleiden, op geen enkele manier. De dag van de Heer breekt niet aan voordat velen zich van het geloof hebben afgekeerd en de wetteloze mens verschenen is, de mens die gedoemd is verloren te gaan. Hij zal alles wat goddelijk en heilig is bestrijden en zich erboven verheffen, om in Gods tempel plaats te nemen op de troon en zich voor te doen als God zelf. | Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet. |
De gebruiken van die volken zijn niets waard. Ze hakken een stuk hout in het bos, een ambachtsman bewerkt het met zijn beitel, verfraait het met zilver en goud. Ze spijkeren het vast, dan valt het niet om. Het is net een vogelverschrikker, neergezet in een komkommerveld. Het kan niet spreken en moet worden gedragen, want zelf kan het geen stap verzetten. Heb voor beelden geen ontzag, kwaad doen ze niet, en goed nog minder. | Want de gebruiken van die volken zijn onzinnig: het is immers een stuk hout, iemand heeft het uit het bos gekapt, vakwerk met de bijl. Met zilver en met goud maken ze het mooi, met spijkers en met hamers zetten ze het vast, zodat het niet kan wiebelen. Ze zijn als een vogelverschrikker op een komkommerveld, want spreken kunnen ze niet. Ze moeten helemaal gedragen worden, want ze kunnen geen stap verzetten. Wees niet bevreesd voor hen, want kwaad kunnen ze niet doen, maar ook goeddoen is er bij hen niet bij. |
Hij ging zitten en riep de twaalf bij zich. Hij zei tegen hen: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal zijn en ieders dienaar.’ | En Hij ging zitten, riep de twaalf en zei tegen hen: Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen zijn en een dienaar van allen. |
Gelukkig de mens die niet meegaat met wie kwaad doen, die de weg van zondaars niet betreedt, bij spotters niet aan tafel zit. | Welzalig de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen, die niet staat op de weg van de zondaars, die niet zit op de zetel van de spotters. |
Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven. | En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
Wanneer jullie vasten, doe dan niet als de huichelaars met hun sombere gezichten, want zij vertrekken hun gezicht om iedereen te laten zien dat ze aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. | En wanneer u vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Zij vervormen namelijk hun gezicht, zodat zij door de mensen gezien worden als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. |