Of zal iemand op gloeiende kolen lopen, zonder dat zijn voeten verbranden? | Of als hij over gloeiende kolen loopt, brandt hij dan zijn voeten niet? |
Wie met wijzen omgaat, wordt wijs; maar wie met dwazen verkeert, wordt slecht. | Wie met wijzen omgaat wordt zelf wijs, wie met dwazen verkeert, ondervindt schade. |
Wie zijn mond in toom houdt, bewaart zijn leven; wie zijn lippen openspert, hem wacht het verderf. | Wie zijn tong in toom houdt, waakt over zichzelf, wie zijn lippen hun gang laat gaan, stort zichzelf in het verderf. |
Wie wijs van hart is, neemt geboden aan, maar wie dwaas van lippen is, komt ten val. | Een wijze laat zich gezeggen, een blaaskaak komt ten val. |
Mijn zoon, indien uw hart wijs is, dan zal ook mijn hart zich verheugen. | Mijn zoon, als je je verstand gebruikt, loopt mijn hart over van vreugde. |
Vóór de val is het hart van de mens hoogmoedig, maar ootmoed gaat vooraf aan de eer. | Wie zichzelf in de hoogte steekt, komt ten val, bescheidenheid gaat aan eerbetoon vooraf. |
De rechtschapenheid der oprechten leidt hen, maar de verkeerde zin der trouwelozen is hun ten verderve. | Wie eerlijk leeft, heeft zijn onkreukbaarheid als gids, wie onbetrouwbaar is, gaat aan zijn oneerlijkheid ten onder. |
Een pad ten leven is hij, die de vermaning in acht neemt, maar wie de terechtwijzing veracht, doet dwalen. | Wie zich laat terechtwijzen, is op weg naar een gelukkig leven, wie zich niet berispen laat, bevindt zich op een dwaalspoor. |
Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. | Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi. |
Zie, opgeblazen, niet recht, is zijn ziel in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. | Wie niet oprecht is kwijnt weg, maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw. |
Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben. | Jezus nam opnieuw het woord. Hij zei: ‘Ik ben het licht voor de wereld. Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft.’ |
Maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat. | Maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht: hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar, hij loopt, maar wordt niet moe, hij rent, maar raakt niet uitgeput. |
Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze. Want de wegen des Heren zijn recht: rechtvaardigen wandelen daarop, maar overtreders struikelen er. | Wie inzicht heeft doorgrondt deze woorden, wie wijs is neemt ze ter harte. Want de wegen van de HEER zijn recht: wie rechtvaardig is verlaat ze niet, maar wie zich verzet komt ten val. |
Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en zal de vlam u niet verbranden. | Moet je door het water gaan – Ik ben bij je; of door rivieren – je wordt niet meegesleurd. Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren, de vlammen zullen je niet verschroeien. |
De Here is lankmoedig, doch groot van kracht, en de Here laat geenszins ongestraft. In wervelwind en storm is zijn weg, wolken zijn het stof zijner voeten. | De HEER is geduldig en zeer sterk, Hij laat nooit iets ongestraft. De HEER gaat zijn weg door storm en wervelwind, wolken zijn het stof van zijn voeten. |
Een goed mens brengt uit de goede schat zijns harten het goede voort en een slecht mens brengt uit de boze schat het boze voort. Want waar het hart vol van is, daarvan spreekt de mond. | Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort; want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. |
Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. | Wie rijk wil worden, staat bloot aan verleiding, raakt in een valstrik en valt ten prooi aan allerlei dwaze en schadelijke begeerten die een mens in het verderf storten en ten onder doen gaan. |
Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden. | Allen die gezondigd hebben zonder de wet te kennen, zullen ook zonder de wet verloren gaan; en allen die gezondigd hebben terwijl ze de wet wel kennen, zullen door de wet worden veroordeeld. |
Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet, vreemdeling, wees en weduwe niet verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet achternaloopt, u tot onheil, dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw. | Als jullie je leven werkelijk beteren, als jullie elkaar rechtvaardig behandelen, vreemdelingen, wezen en weduwen niet onderdrukken, in dit land geen onschuldig bloed vergieten en niet achter andere goden aan lopen, jullie onheil tegemoet, dan mogen jullie hier blijven wonen, in het land dat Ik jullie voorouders gegeven heb, voor altijd en eeuwig. |
De dwaas laat zijn ganse toorn de vrije loop, maar de wijze houdt die in en doet hem bedaren. | Een dwaas geeft uiting aan al zijn gevoelens, een wijze houdt ze in toom. |
Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad. | Maar ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop volbracht, het geloof behouden. Nu wacht mij de erekrans van de gerechtigheid, die de Heer, de rechtvaardige rechter, aan mij zal geven op de grote dag; en niet alleen aan mij, maar aan allen die naar zijn komst hebben uitgezien. |
Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade Gods te betuigen. | Ik hecht echter geen enkele waarde aan het behoud van mijn leven, als ik mijn levenstaak maar kan voltooien en de opdracht uitvoeren die ik van de Heer Jezus ontvangen heb: getuigen van het evangelie van Gods genade. |