Voor de HEER wil ik zingen zolang ik leef, een lied voor mijn God zolang ik besta. | Ik zal de Here zingen, zolang ik leef, ik zal mijn God psalmzingen, zolang ik ben. |
U, HEER, zal ik loven onder de volken, over U zingen voor alle naties. | Ik zal U loven, o Here, onder de volken, U psalmzingen onder de natiën. |
Ik vertrouw op uw liefde: mijn hart zal juichen omdat U redding brengt, ik zal zingen voor de HEER, Hij heeft naar mij omgezien. | Ik echter vertrouw op uw goedertierenheid, over uw verlossing juicht mijn hart. Ik wil de Here zingen, omdat Hij mij heeft welgedaan. |
Mijn lippen zullen juichen wanneer ik voor U zing, ik zal jubelen omdat U mij hebt verlost. | Mijn lippen zullen jubelen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij hebt verlost. |
Uw liefde is meer dan het leven, mijn lippen zingen uw lof. U wil ik prijzen, mijn leven lang, roepend uw naam, de handen geheven. | Want uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zullen U roemen. Zo wil ik U prijzen mijn leven lang, in uw naam mijn handen opheffen. |
Maar ik, ik zal uw sterkte roemen, in de morgen uw trouw bezingen: U bent voor mij altijd een burcht geweest, een toevlucht in tijden van nood. | Ik echter bezing uw sterkte, des morgens jubel ik over uw goedertierenheid; want Gij waart mij een burcht, een toevlucht ten dage toen ik benauwd was. |
Ik wil vrolijk zijn, voor U juichen, uw naam bezingen, Allerhoogste. | In U wil ik mij verheugen en juichen, uw naam psalmzingen, o Allerhoogste. |
Laat Christus’ woorden in al hun rijkdom in u wonen; onderricht en vermaan elkaar in alle wijsheid, zing voor God met heel uw hart psalmen, hymnen en liederen die de Geest u vol genade ingeeft. | Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten. |
De HEER, je God, zal in je midden zijn, Hij is de held die je bevrijdt. Hij zal vol blijdschap zijn, verheugd over jou, in zijn liefde zal Hij zwijgen, in zijn vreugde zal Hij over je jubelen. | De Here, uw God, is in uw midden, een held, die verlost. Hij zal Zich over u met vreugde verblijden; Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel. |
Bij U ben ik veilig, U behoedt mij in de nood en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela | Gij zijt mij een verberging, Gij bewaart mij voor benauwdheid, Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding. sela |
Om middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden en zongen ze lofliederen voor God. De andere gevangenen luisterden aandachtig naar hen. | Maar omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lof, en de gevangenen luisterden naar hen. |
Groot is de HEER, Hem komt alle lof toe, zijn grootheid is niet te doorgronden. | De Here is groot en zeer te prijzen, zijn grootheid is ondoorgrondelijk. |
Zing voor God, bezing zijn naam, maak ruim baan voor Hem die door de vlakten rijdt. HEER is zijn naam! Jubel als Hij verschijnt: vader van wezen, beschermer van weduwen, God in zijn heilig verblijf. | Zingt Gode, psalmzingt zijn naam, baant de weg voor Hem die door de vlakten rijdt; Here is zijn naam, juicht dan voor zijn aangezicht. Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen, God in zijn heilige woning. |
Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde, ’s nachts klinkt een lied in mij op, een gebed tot de God van mijn leven. | Des daags zal de Here zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens. |
Maar ik zal mijn stem in dank verheffen en U offers brengen; mijn geloften los ik in. Het is de HEER die redt! | Maar ik, met lofzegging wil ik aan U offeren; wat ik beloofd heb, wil ik betalen; de redding is des Heren. |
Omdat ik de arme redde die om hulp riep, en de wees die in de steek gelaten was. Ik werd gezegend door de stervende, in het hart van de weduwe bracht ik de vreugde terug. | Want ik redde de ellendige die om hulp riep, de wees en hem die geen helper had; de zegenwens van wie dreigde onder te gaan, kwam op mij, en het hart der weduwe deed ik jubelen. |
Op God, wiens woord ik prijs, op God vertrouw ik, angst ken ik niet, wat kan een sterveling mij aandoen? | Op God, wiens woord ik prijs. Op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou vlees mij aandoen? |
Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: ‘Aan Hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.’ | En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. |
HEER, U bent mijn God. Hoog zal ik U prijzen, uw naam loven. Want wonderbaarlijk zijn uw daden, sinds mensenheugenis hebt U uw plannen uitgevoerd, trouw en betrouwbaar. | O Here, Gij zijt mijn God, U zal ik verheffen, uw naam loven, want Gij hebt wonderen gedaan, raadsbesluiten uit een ver verleden in waarheid en trouw volvoerd. |
Ik vind grote vreugde in de HEER, mijn hele wezen jubelt om mijn God. Hij deed mij het kleed van de redding aan, hulde mij in de mantel van de gerechtigheid, zoals een bruidegom een kroon opzet, zoals een bruid zich tooit met haar sieraden. | Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit. |
Zing een lied voor de HEER, machtig zijn zijn daden. Laat heel de aarde dit weten. | Psalmzingt de Here, want Hij heeft grootse dingen gedaan; dit worde bekendgemaakt op de ganse aarde. |
Laten de woorden van mijn mond U behagen, de overpeinzingen van mijn hart U bekoren, HEER, mijn rots, mijn bevrijder. | Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn verlosser. |
Toen mijn mond Hem aanriep, lag een lofzang op mijn tong. | Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen, of er was een lofzang onder mijn tong. |