Maar wèl getrouw is de Here, die u sterken zal en u bewaren voor de boze. | Maar de Heer is trouw, Hij zal u kracht geven en u tegen het kwaad beschermen. |
De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Here is mijns levens veste, voor wie zou ik vervaard zijn? | De HEER is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen? Bij de HEER is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn? |
Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw. | Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende, zegt tegen de HEER: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting, mijn God, op U vertrouw ik.’ |
God is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden. | God is voor ons een veilige schuilplaats, een betrouwbare hulp in de nood. |
Gij zijt mij een verberging, Gij bewaart mij voor benauwdheid, Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding. sela | Bij U ben ik veilig, U behoedt mij in de nood en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela |
In vrede kan ik mij te ruste begeven en aanstonds inslapen, want Gij alleen, o Here, doet mij veilig wonen. | In vrede leg ik mij neer en meteen slaap ik in, want U, HEER, laat mij wonen in een vertrouwd en veilig huis. |
De Here is goed, een sterkte ten dage der benauwdheid; Hij kent hen die bij Hem schuilen. | De HEER is goed, een vesting in tijden van nood, Hij kent wie bij Hem schuilen. |
Werp uw bekommernis op de Here, Hij zal voor u zorgen; Hij zal nimmermeer toelaten, dat de rechtvaardige wankelt. | Leg je last op de HEER en Hij zal je steunen, nooit zal Hij dulden dat een rechtvaardige ten val komt. |
Met zijn vlerken beschermt Hij u, en onder zijn vleugelen vindt gij een toevlucht; zijn trouw is schild en pantser. | Hij zal je beschermen met zijn vleugels, onder zijn wieken vind je een toevlucht, zijn trouw is een schild en pantser. |
De schrandere ziet het onheil en bergt zich; de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten. | Wie verstandig is, ziet het gevaar en hoedt zich ervoor, wie onnozel is, gaat het tegemoet en zal daarvoor boeten. |
Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede, omdat men op U vertrouwt. | De standvastige is veilig bij U, vrede is er voor wie op U vertrouwt. |
Wie in oprechtheid wandelt, gaat veilig, maar wie zijn wegen verdraait, wordt doorzien. | Wie onberispelijk leeft, gaat een veilige weg, wie op kronkelpaden gaat, wordt ontmaskerd. |
Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze. | Ik vraag niet of U hen uit de wereld weg wilt nemen, maar of U hen wilt beschermen tegen hem die het kwaad zelf is. |
De Here zal het voor mij voleindigen. O Here, uw goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Laat niet varen de werken uwer handen. | De HEER zal mij altijd beschermen. HEER, uw trouw duurt eeuwig, laat het werk van uw handen niet los. |
Laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn. | Dus laten we niet slapen, zoals anderen, maar waken en op onze hoede zijn. |
Het is beter bij de Here te schuilen dan op mensen te vertrouwen. | Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mensen. |
Want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke versmachtende ziel verzadig Ik. | Wie dorstig zijn, zal Ik verkwikken; wie uitgeput zijn, geef Ik kracht. |
De naam des Heren is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar. | De naam van de HEER is een sterke toren, de rechtvaardige snelt erheen, en is veilig. |
Waarlijk, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn burcht, ik zal niet te zeer wankelen. | Hij alleen is mijn rots en mijn redding, mijn burcht, nooit zal ik wankelen. |
Vertrouw op de Here en doe het goede, woon in het land en betracht getrouwheid. | Vertrouw op de HEER en doe het goede, bewoon het land en leef er veilig. |
Daarom is de Here een burcht voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood. | Moge de HEER een burcht zijn voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood. |
Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen. | Al trok een leger tegen mij op, mijn hart zou onbevreesd zijn, al woedde er een oorlog tegen mij, nog zou ik mij veilig weten. |
Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. | Onderwerp u dus aan God, en verzet u tegen de duivel, dan zal die van u wegvluchten. |
Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. | Neem daarom de wapens van God op om weerstand te kunnen bieden op de dag van het kwaad, en goed voorbereid stand te kunnen houden. |
Genees mij, Here, dan zal ik genezen zijn; help mij, dan zal ik geholpen zijn, want Gij zijt mijn lof. | Genees mij, HEER, dan zal ik gezond zijn, red mij, dan zal ik veilig zijn. U wil ik altijd loven. |