Bijbelteksten over 'Mooi'
- Alles is schoon aan u, mijn liefste,
zonder enig gebrek zijt gij. - Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het,
als broeders ook tezamen wonen. - Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, maar de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke (tooi) van een zachtmoedige en stille geest, die kostbaar is in het oog van God.
- Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit.
- Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat.
- Evenzo, dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht, zedig en ingetogen, niet met haarvlechten en goud of paarlen en kostbare kleding, maar – zó immers betaamt het vrouwen, die voor haar godsvrucht uitkomen – door goede werken.
- Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid,
maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen. - Wee hem die met zijn Formeerder twist, een scherf onder aarden scherven. Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij? of uw werk: Hij heeft geen handen?
- Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken.
- Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden?
haar waarde gaat koralen ver te boven. - En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.
- Uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn.
- In alle moeitevolle arbeid zal voordeel zijn,
maar het gepraat der lippen leidt enkel tot gebrek. - Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen,
maar de mond der goddelozen verbergt geweld. - Een groot woord past niet aan een dwaas,
hoeveel te minder leugentaal aan een edele. - Maar nu, Here, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand.
- Kinderkens, laten wij liefhebben niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid.
- Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, – arbeid van werkmanshanden met de bijl – met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet.
- En de engel zeide tot haar: Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven.
- Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven.
- Toen zij weidden, werden zij verzadigd; toen zij verzadigd waren, verhief zich hun hart; daarom vergaten zij Mij.
- Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en naijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht en gij strijdt. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt.
- Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid, maar de rijke in zijn geringheid, want als een bloem in het gras zal hij vergaan.
- Dit moogt gij eten van al wat in het water leeft: al wat vinnen en schubben heeft, moogt gij eten, maar gij zult niets eten dat geen vinnen of schubben heeft; onrein zal dat voor u zijn.
- Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees.
- En verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid.
- En God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn.
- Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthoudende.
- En neem uw plicht jegens de Here, uw God, in acht: wandel op zijn wegen en onderhoud zijn inzettingen, geboden, verordeningen en getuigenissen, zoals geschreven staat in de wet van Mozes, opdat gij voorspoedig volvoeren moogt alles wat gij doet en alles wat gij onderneemt.
- En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein.
Gerelateerde onderwerpen
Spreken
Dood en leven zijn...
Schoonheid
Alles is schoon aan...
Huwelijk
Wie een vrouw vond...
Nederigheid
Met alle nederigheid en...
Kleding
Uw sieraad zij niet...
Rechtvaardigheid
Wie gerechtigheid en liefde...
Bijbeltekst van de dag
Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?