Bijbelteksten over 'Zou'
God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen? | God verandert niet van gedachten, zoals mensen doen. Hij houdt zich aan zijn besluit, hij doet wat hij belooft. Wat hij zegt, gebeurt ook. |
De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Here is mijns levens veste, voor wie zou ik vervaard zijn? | De Heer helpt mij altijd, hij is als een licht in het donker. Ik ben voor niemand bang. Bij de Heer ben ik veilig, daarom heb ik geen angst. |
Als een getuige, die hulp van God heeft ontvangen tot op deze dag, sta ik dus hier voor klein en groot, zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou, namelijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen en aan het volk en aan de heidenen. | Maar God hielp me, zoals altijd. En dus vertel ik nog steeds aan iedereen over de messias. Mozes en de profeten hebben al gezegd wat er met de messias zou gebeuren. En ik vertel precies hetzelfde: De messias zou lijden en sterven, en als eerste opstaan uit de dood. En hij zou een boodschap van redding brengen aan alle volken. |
Zou zich iemand in schuilhoeken kunnen verschuilen, dat Ik hem niet zou zien? luidt het woord des Heren. Vervul Ik niet de hemel en de aarde? luidt het woord des Heren. | Niemand kan zich voor mij verbergen, ik zie alles. Want ik ben overal, in de hemel en op de aarde. |
Zie, Ik, de Here, ben de God van al wat leeft; zou voor Mij iets te wonderlijk zijn? | Ik ben de Heer, de God van de hele aarde. Voor mij is alles mogelijk. |
Op God, wiens woord ik prijs. Op God vertrouw ik, ik vrees niet; wat zou vlees mij aandoen? | Op u vertrouw ik, God. Ik wil voor u zingen, want u hebt beloofd om mij te helpen. Op u vertrouw ik. Ik zal niet bang zijn, want mensen kunnen mij geen kwaad doen. |
Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht? Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar, of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er. | Waar kan ik heen gaan zonder dat u het merkt? Waar kan ik heen vluchten zonder dat u mij ziet? Ik kan wel naar de hemel klimmen, maar dan bent u daar. Ik kan wel afdalen naar het land van de dood, maar daar bent u ook. |
Tracht ik thans mensen te winnen, of God? Of zoek ik mensen te behagen? Indien ik nog mensen trachtte te behagen, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn. | Misschien vinden de mensen het niet prettig wat ik zeg. Maar dat maakt me niet uit. Ik doe alleen wat God wil. Ik ben alleen maar bezig met mijn werk voor Christus. |
De Here is met mij, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? | De Heer is bij mij, daarom ben ik niet bang. Mensen kunnen me geen kwaad doen. |
Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren. | Moeten we de conclusie trekken dat de wet en de zonde hetzelfde zijn? Nee, natuurlijk niet! Maar het zit zo: Door de wet leerden de mensen wat zonde is. Want de wet verbiedt alle verkeerde verlangens. Zo leerden de mensen die verlangens kennen. |
De Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wèl zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden, zoals dit heden het geval is. | Daarom moeten wij eerbied hebben voor de Heer en ons aan zijn wetten houden. Dan zal het goed met ons gaan. En dan zal de Heer ons laten leven, zoals hij steeds gedaan heeft. |
En alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! | Dan zal iedereen zeggen: ‘Jezus Christus is de Heer.’ En zo zal iedereen God, de Vader, eren. |
In het huis mijns Vaders zijn vele woningen – anders zou Ik het u gezegd hebben – want Ik ga heen om u plaats te bereiden. | In het huis van mijn Vader is plaats voor veel mensen. Daar mag je op vertrouwen. Want ik heb gezegd dat ik wegga om voor jullie een plaats klaar te maken. |
Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig. | Ook als ik geen kracht meer heb, als ik heel zwak ben, dan bent u er, God. Altijd ben ik veilig bij u, u bent alles wat ik nodig heb. |
Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden. | Luister goed naar mijn woorden: Als je iets aan God vraagt, twijfel dan niet, maar geloof dat het zal gebeuren. Dan gebeurt het ook. Zelfs als je tegen die berg daar zegt: ‘Kom van je plaats en laat je in de zee vallen.’ |
Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegrift, uw muren zijn bestendig vóór Mij. | Maar de Heer zegt: ‘Jeruzalem, ik heb je naam in mijn hart bewaard. Ik zal altijd aan je denken. Een moeder zorgt toch ook goed voor het kind dat ze in haar buik gedragen heeft? Ze vergeet haar kind nooit. En zelfs al zou een moeder haar kind vergeten, ik zal jou nooit vergeten!’ |
Ik had met mijn ogen een verbond gesloten, hoe zou ik dan een maagd hebben aangezien? | Ik heb nooit naar jonge vrouwen gekeken, dat had ik mezelf plechtig beloofd. |
Want Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn. Mijn voet bleef vast in zijn spoor, ik hield zijn weg zonder af te buigen. | Maar God kent mij, hij weet hoe ik leef. Als hij in mijn hart naar kwaad zou zoeken, dan zou hij alleen goede dingen vinden. Ik heb altijd naar hem geluisterd, ik heb altijd geleefd zoals hij het wil. |
Niet dat ik dit zeg, als zou ik gebrek lijden; want ik heb geleerd met de omstandigheden, waarin ik verkeer, genoegen te nemen. | Ik wil niet klagen dat ik het zo moeilijk heb. Want ik heb geleerd om in alle situaties tevreden te zijn. |
Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. | Alles is door hem ontstaan. Zonder hem zou er niets zijn. |
Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos wèl mocht gaan! | Hadden ze altijd maar zo veel eerbied voor mij! Waren ze altijd maar zo gehoorzaam! Dan zou het altijd goed met hen gaan, en ook met hun kinderen. |
Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige Geest hebben ontvangen? | Al deze mensen hebben de heilige Geest gekregen, net zoals wij. Dat betekent dat we hen nu ook mogen dopen. |
Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? | We kunnen dus vol vertrouwen zeggen: «De Heer zal mij helpen. Daarom ben ik niet bang. Mensen kunnen me geen kwaad doen.» |
Neen, de Schrift heeft alles besloten onder de zonde, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus de belofte het deel zou worden van hen, die geloven. | De wet is trouwens niet in strijd met de belofte. Want we leren uit de wet dat we allemaal slechte mensen zijn. Maar de wet zorgt er niet voor dat we goede mensen worden en eeuwig leven krijgen. Nee, om te krijgen wat God beloofd heeft, moeten we geloven in Jezus Christus. |
Opdat, gelijk de zonde als koning heerste in de dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Here. | Zolang de zonde macht had over de mensen, moesten alle mensen sterven. Maar nu wordt ons leven bepaald door Gods goedheid. Nu ziet God ons als goede mensen en wil hij ons het eeuwige leven geven, dankzij Jezus Christus, onze Heer. |
Gerelateerde onderwerpen
Vertrouwen
Vertrouw op de HERE...
God
De HERE, uw God...
Angst
Vrees niet, want Ik...
Gehoorzaamheid
Jezus antwoordde en zeide...
Hemel
Want de Here zelf...
Zonde
Of weet gij niet...